Laat ik het nieuwste ondoordachte idee voor integratie even doordenken: dat men in Rotterdam slechts nog Nederlands zou mogen spreken. Althans, mensen die voor onbepaalde tijd in Nederland verblijven zouden daartoe verplicht worden.
Ik stel voor dit plan direct te implementeren en bij het Rotterdamse Havenbedrijf te beginnen. We hoeven niet eens te verlangen dat elke buitenlandse schipper Nederlands spreekt – hij woont immers niet hier –, maar antwoord krijgt hij van een volop geïntegreerde Nederlandsspreker. De havenloods geeft zijn aanwijzingen in het Nederlands. Begrijpt de schipper ze niet? Dan moet hij maar doorvaren naar Antwerpen of Hamburg. Gelukkig heeft men besloten het noodsein „. . . _ _ _ . . .” los te koppelen van het Engelse “save our ship”, anders zou de reddingsboot ook niet daarop mogen reageren.
Voorts gaat de luchtverkeersleiding op Rotterdam Airport alleen nog Nederlands spreken. Begrijpt de piloot het niet? Dan moet hij maar doorvliegen naar een ander vliegveld. Voor de echte noodgevallen houdt de tower nog een paar groene en rode raketten achter de hand, die praten tenminste ook geen andere taal dan Nederlands. Ook alle omroepberichten voor passagiers op Rotterdam Airport (zo heet dat ding ècht!) worden alleen nog in Nederlands gegeven.
Waagt een tourist het toch naar Rotterdam, dan kan hij op de touristeninformatie zoveel folders meenemen als hij wil – allemaal in het Nederlands. Als hij in een hotel overnacht, wordt hij keurig in het Nederlands gevraagd wanneer hij gewekt wil worden. Op zondag wil hij misschien een anglicaanse kerkdienst voor touristen bezoeken: dat kan, in het Nederlands.
Tot slot nemen we nog een kijkje bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. Docenten die hier een vaste aanstelling hebben worden verplicht uitsluitend Nederlands te spreken en te schrijven. Wetenschappelijke publicaties in het Engels zijn verboden. Alle cursussen die zij verzorgen moeten volledig in het Nederlands worden aangeboden. Een buitenlandse student mag een tentamen eventueel wel in het Engels schrijven – hij woont immers niet blijvend hier –, maar moet wel zelf ervoor zorgen dat hij de Nederlandse vraagstelling goed begrijpt.
Het herinnert mij een beetje aan bellen naar de DDR. Iedereen wist dat een spion meeluisterde, maar als je een paar woorden dialect sprak kon hij zelfs praten: „Bitte sprechen Sie hochdeutsch, sonst wird das Gespräch unterbrochen.“
Ik wens de Nederlandse economie veel succes met dit beleid. Maar ik ga niet meehelpen het te implementeren. Ik blijf van plan alle talen die ik ken te gebruiken, als mij (of mijn naaste) dat beter dient. Ik heb hierboven net een paar situaties hiervoor geschetst, en ik ben overtuigd dat de heer Opstelten, de bedenker van dit idee, direct zal zeggen dat hij dat niet zo bedoeld heeft. Maar dan moet hij ook zo consequent zijn te erkennen dat allochtonen onder elkaar beter die taal kunnen spreken die hún communicatie het beste dient – en dat is soms niet Nederlands. Als allochtonen alleen nog (slecht) Nederlands met elkaar en met hun kinderen mogen spreken, kunnen ze ook niet hogerop komen. Kinderen zijn erbij gebaat dat zij minimaal één taal goed leren, het maakt niet eens zoveel uit welke. Laten ze dan liever goed Duits, Mandarijn, of van mijn part Turks èn redelijk Nederlands leren dan alleen slecht Nederlands van hun ouders die zich dwingen uitsluitend Nederlands te spreken.
24 januari 2006, David N. Jansen