Van geloof naar wetenschap

Vroeger was alles veel beter. Het was iedereen duidelijk wat waar is: de kerk (meestal de katholieke) zei wat je moest geloven. Daarom hoefden de gewone mensen niet meer na te denken; dit deden de de theologen. Maar de priesters waren gebonden aan de bisschop, de bisschoppen aan de paus, en de paus aan... euh... aan de Bijbel en de traditie.

Later kwamen een paar mensen die geen theologen waren op het idee om zelf na te denken. De theologen waren erg ontevreden, want deze mensen konden weinig bewijzen voor hun ideeën leveren. (De telescoop werd bv. veel later uitgevonden dan het heliocentrisme, en de optiek nog eens een eeuw later.) En het was alles zo vaag, zo onduidelijk. Alleen één ding stond heel vast: de wiskunde. Op dat fundament wilden deze mensen de hele wereld nieuw opbouwen.

Voor ons is alles veel gemakkelijker: de wetenschappers – zo noemen we deze opstandelingen nu – hebben ondertussen heel veel nagedacht, zo veel zelfs dat de gewone mensen niet meer hoeven na te denken, maar gewoon moeten geloven wat de wetenschappers vertellen. (Kijk eens naar een auto. Hoeveel mensen rijden niet auto zonder na te denken wat er eigenlijk gebeurt als ze op het gas drukken?) Dit noemt men „vooruitgang”. Is dat eigenlijk wel zo erg? Veel mensen houden helemaal niet van nadenken. Zij willen gewoon brood op de plank en een dak boven hun hoofd hebben. Of 1 + 1 = 2 is of niet kan ze niets schelen. En, zoals ik al zei, ze hóéven ook niet na te denken.

Nou ja, ik zelf hou wel van nadenken – in de militaire dienst zei mijn baas steeds: „Een beetje nadenken is toegestaan.” En als je een beetje nadenkt, soms hier en soms daar bij de wetenschappen binnenkijkt, zie je toch nog een paar rommelige plekjes en rammelende delen.

Als voorbeeld wil ik even de wiskunde noemen. (Jullie merken wel wat ik gestudeerd heb.) Aan het begin van de 20ste eeuw heeft een Nederlandse opstandeling, L.E.J. Brouwer, de wiskunde op zijn kop gezet. Voordat Brouwer opdook, was de platonische opvatting vrij gangbaar: de wiskunde, de getallen, de figuren enz. bestaan in een soort ideale wereld, een hemel zou je zelfs kunnen zeggen. De wetenschappers proberen steeds meer van deze hemel te ontdekken. Brouwer geloofde niet in een hemel, tenminste niet voor de wiskunde. Hij zei dat wiskunde alleen in de hoofden van de wiskundigen bestond – heel aards dus. Ook anderen brachten andere opvattingen van wiskunde in, maar zo precies heb ik het nog niet nagekeken. Die vaste en eeuwige wiskunde wordt uit de hemel gerukt en zomaar op de aarde gegooid! Wat een ramp!

Dus is de fundering van de wetenschappen al niet eens goed. Nu moet ik wel aanmerken dat dit in de praktijk weinig uitmaakt: Brouwers scheuren in de fundering liggen zo dat een groot deel van het gebouw van de wetenschap nog steeds vast overeind staat, en voor de rest trekken zich de niet-wiskundigen er niks van aan.

Ook in andere gebieden lijkt het zo te zijn dat de wetenschappers van dat gebied hun onzekerheden wegmoffelen en zo doen alsof ze wisten wat ze eigenlijk willen geloven. Dit is ook een reden waarom de „gewone mensen” die ik zonet noemde nog steeds niet hoeven na te denken.

Stellingen om over te discussiëren:

  1. Gewone mensen denken ook na, maar dan over problemen die de wetenschappers oninteressant vinden.
  2. Het geloof in de wetenschap is in de plaats gekomen van het geloof in God – verder zijn de mensen niet veel veranderd.
  3. Mensen willen altijd iets geloven; het maakt niet echt uit of het geloofde ook waar is.

verschenen in Agapost 11(4):11–12, zomer 2003, David N. Jansen