Het onderstaande heb ik geschreven naar aanleiding van een artikel dat in het tijdschrift B4U (nr. 54, maart 2009) verschenen is. Daarin staat o.a.:
De wetenschap is duidelijk: astrologie is onzin, een nepwetenschap. „Het idee dat de sterren iets zeggen over iemands karakter of de toekomst is je reinste flauwekul”, zegt sterrenkundige Paul Groot. „Wat kan het die planeten schelen wat er hier op aarde gebeurt? Alsof jij zo belangrijk bent voor die sterren. Echt niet dus.”
Ik schreef eerst aan de redactie hierover:
Men moet zich afvragen of de (natuur)wetenschap überhaupt iets kan zeggen over astrologie. Wetenschappen kunnen alleen uitspraken doen over hun eigen onderwerp: de astronomie gaat over de fysiek meetbare eigenschappen van hemellichamen, en mensen zijn geen hemellichamen. Een astronoom is de verkeerde man om te vragen als je wilt weten of astrologie waar is...
Ik vermoed dat de eigenlijke argumentatie is: de redactie en/of Paul Groot zijn materialisten en geloven dat de huidige natuurkunde een complete beschrijving van alle mogelijke invloeden op mensen geeft (gravitatie, magneetveld etc.); de fysieke invloeden van planetenstanden op mensen zijn nauwelijks meetbaar; daarom is astrologie onzin.
Materialisme is echter geen noodzakelijk gevolg van wetenschap; anders zou geen katholieke universiteit mogelijk zijn. Bovendien is het zelfs voor materialisten vermetel te menen dat de huidige natuurkunde compleet is...
Ik stel voor dat u ook eens publiceert over de vooronderstellingen en grenzen van natuurwetenschappen (en wetenschappen in het algemeen): Wat moet je geloven om een goed wetenschapper te zijn? Wat betekent het eigenlijk als de wetenschap iets aangetoond of weerlegd heeft? Waarover moeten de wetenschappen zwijgen?
Lieke Steijvers van de B4U-redactie heeft me daarop aangemoedigd nog iets verder na te denken. Ik heb me afgevraagd wat me nu eigenlijk van mijn stoel liet omhoogschieten. En hieronder volgen een paar van mijn gedachten over het onderwep.
Ik ben allergisch voor sciëntisme, en vooral ervoor dat mensen science verwarren met sciëntisme. Het sciëntisme is een bepaald geloof omtrent wetenschap: het geloof dat alles wat bestaat onder de natuurwetenschappen valt, of misschien duidelijker: dat er niets is behalve datgene wat de natuurwetenschappen als bestaand hebben aangetoond. Omdat het sciëntisme een geloof is dat heel sterk op natuurwetenschap steunt merken veel sciëntistici niet dat ze eigenlijk geen wetenschappers, geen (Engels) scientists zijn, maar gelovigen. Ik noem het bewust een geloof om dat verschil duidelijk te maken.
Natuurwetenschappen gaan alleen over dingen die fysiek waarneembaar zijn (b.v. niet over de parallele universa die sommige kosmologen poneren), over dingen die aan wetmatigheden onderworpen zijn (b.v. niet over God, want Hij valt onder geen enkele van buiten af opgelegde wet), over dingen die zich voor wetenschappelijke onderzoeksmethoden lenen (b.v. niet over wonderen, want daaromtrent kun je geen experiment uitvoeren). Ze beperken zich dus van te voren (a priori) tot een deel van de wereld, of tenminste tot een deel van de dingen waarvan we ons kunnen voorstellen dat ze bestaan. En het is niet van te voren uit te sluiten dat parallele universa, God of wonderen bestaan. De natuurwetenschappen gaan echter niet daarover, en daarom volgt ook niet uit natuurwetenschap dat die dingen niet bestaan. Alleen met een extra aanname, b.v. het sciëntisme, kun je daarover iets zeggen.
Ik vergelijk het eens met een kookboek. Een kookboek gaat, net zo als elke wetenschap, alleen over een deel van de wereld, namelijk over eten en drinken. Geeft een kookboek antwoord op de vraag of ik een auto moet kopen? Natuurlijk niet. Geeft het antwoord op de vraag of ik een snelkookpan moet kopen? Sommige kookboeken bevatten adviezen daarover, andere niet: dus soms wel, soms niet. Geeft het kookboek antwoord op de vraag hoe lang ik een ei moet koken? Dat is iets dat ik van elk (basis-)kookboek verwacht. Natuurlijk kun je een kok ook vragen of je een auto moet kopen, en hij wil je misschien best iets daarover vertellen, maar dan spreekt hij gewoon als mens, niet als professioneel expert. Hij geeft advies op basis van wat hij zoals ieder ander op school heeft geleerd, en zijn advies moeten we ongeveer even serieus nemen als het advies van een schoonmaker, een astronoom of een dominee over deze vraag, want al die mensen hebben ongeveer hetzelfde geleerd op school.
Net zo kan de natuurwetenschapper als professioneel alleen over zijn vakgebied spreken, zijn gebied van onderzoek. Er zijn vragen waarover hij moet spreken en vragen waarvan we denken dat die misschien onder zijn gebied vallen, maar als hij het heeft over al dan niet bestaan van dingen die buiten zijn gebied van onderzoek vallen (b.v. al dan niet geloven in scientisme) moeten we zijn mening niet serieuzer nemen dan die van een willekeurig ander.
En als je dat bedenkt moeten we dus prof. dr. Paul Groot, universitair hoofddocent astrofysica, niet serieuzer nemen dan een willekeurig ander als hij spreekt over astrologie: zijn expertise ligt niet op dat gebied. Misschien is het heel zinnig wat hij erover zegt, maar hij spreekt niet op basis van resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Wat hij zegt zegt hij als mens, ja als gelovige: hij gelooft dat er buiten de krachten die de huidige natuurkunde kent (zwaartekracht, elektromagnetische kracht etc.) geen interacties tussen planeten en mensen zijn en stelt op basis daarvan dat astrologie onzin is. Een sciëntisticus zou ook ongeveer zo kunnen argumenteren. Wie echter geen sciëntisticus is hoeft Groot niet serieus te nemen.
Om nog even een link met het Darwinjaar te leggen: In dezelfde val trappen veel evolutiebiologen als ze tegen het creationisme spreken: ze maken hun eigen argumenten onnodig zwak door het sciëntisme voorop te stellen, en christenen zijn nu eenmaal geen sciëntistici. De creationisten zijn dan tenminste consequent en trekken zich niets aan van dergelijke evolutiebiologen. Wie echter ook christenen die twijfelen tussen creationsme of niet-creationisme wil bereiken moet echt met betere argumenten aankomen dan sciëntisme.
27 maart 2009, David N. Jansen